Het adellijke geslacht Reding.
Door Ds. J.W. Schaap. In VMORG 81 (1966), 65-78.Van het in de late middeleeuwen voornamelijk in Overijssel in en rond Vollenhove voorkomende riddermatige geslacht Reding (dat ook vertakkingen had in Groningen, Gelderland, Utrecht en Holland) is tot dusver geen stamreeks opgesteld, enkele kleine fragmenten buiten beschouwing gelaten (deze fragmenten zullen in de loop van het navolgende nog worden vermeld). Enerzijds is deze lacune niet verwonderlijk: dit geslacht is reeds verscheidene eeuwen uitgestorven; anderzijds was het evenwel geparenteerd aan de bekende families als de heren Van Almelo en het geslacht Van Echten.
Het nu-volgende is een poging, deze leemte op te vullen met gebruikmaking van zoveel mogelijk oorspronkelijk materiaal. Enkele malen moest daarbij een filiatie gegist worden. Dit is vooral het geval in de oudste generaties in de 12e en 13e eeuw, zodat daar alle ruimte is voor onzekerheid of andere supposities.
De vormen waarin we spelling van de achternaam tegenkomen zijn: Reding (Redinc, Redenc, Redinch, Redinck) en Rading (Radinc, Radincg, Raedijnck), - beide vormen reeds vroeg in het verleden, soms bij een-en-dezelfde persoon. De vorm Reding is blijven bestaan in de herinnering van het nageslacht, want als de familie in mannelijke lijn is uitgestorven, wordt een der bezittingen in de stad Vollenhove nog altijd genoemd "(Heer) Johan Redincks huerne", zich uitstrekkende door de stad van "de Benthe" tot de zee(1).
Het wapen van het geslacht Reding was: in zilver een rode liggende wassenaar. De vorm van het wapen is bekend uit charterzegels (zie bijgevoegde afbeeldingen; daar zijn ook de vindplaatsen vermeld), en de kleuren er van komen we tegen op de wapenkaart van Antonis van Mierlo: Gentilitia nobilissimi potentissimique ordinis Transisalaniae(2). Van Mierlo beeldt een groot aantal met de hand gekleurde Overijsselse familiewapens af, waarbij het zojuist bedoelde staat ten name van Van Eerde. Deze laatste naam was echter een alias voor de naam Reding, zoals blijkt bij de bespreking van generatie VII in de loop van dit artikel. Daar de wapenfiguren, een liggende wassenaar, overeenkomen, zullen hiermee ook de kleuren van het wapen Reding zijn achterhaald.
In deze studie is achterwege gelaten een onderzoek naar de vraag, hoe het in de 15e en 16e eeuw in Overijssel en Gelderland voorkomende geslacht Van Eerde samenhang vertoont met het geslacht Reding(3).
De jongste mij bekende telgen uit het onderhavig geslacht zijn Johan Rading en Arnold Rading, gebroeders, beide in 1400 vermeld als zoons van Frederik Rading. (Strikt genomen was er in latere tijd nog een frater Lambertus Radinck, die in nov. 1550 overleed in het klooster Frenswegen in Bentheim(4) en misschien tot dezelfde familie behoorde, doch zijn aansluiting bij de stamreeks is niet aan te geven.) Met deze Frederik Rading zijn we meteen op vaste grond, want samen met Johan Reding en Else/Helst Redinc (x Johan van Echten)was hij kind van Johan Redinc.
Nu wordt het al enigszins moeilijk te volgen, daar in deze korte inleidende opmerkingen reeds drie Johans zijn vermeld, - en verder zijn, naar zal blijken, de voornamen Frederik, Arnold en Wolter frequent. Om niet in totale verwarring te geraken, verwijzen we gemaks- en duidelijkheidshalve naar wat eigenlijk het eindresultaat van onze onderzoekingen is: de stamreekstabel, die van het slot aangetroffen wordt en die - om de uiteenzettingen te kunnen volgen steeds geraadpleegd moet worden.
We zullen deze tabel onderwerpen aan een gedetailleerde beschouwing, en wel, om te beginnen:
GENERATIE IX.
Vast staan hier in de eerste plaats de filiaties van Johan Redinc en Else/Helst Redinc, die immers samen met hun moeder Zwane 9 okt. 1395 worden vermeld in een conflict met Herman ter Berchorst over 100 gld(5). De echtgenoot van Helse/Helst, Johan van Echten, wordt in 1414 namens haar beleend met Scherpenborg en Avereng te Geesteren onder Borculo als leenvolger van zijn zwager Johan Redinc; en in 1444 wordt Else zelf als weduwe met deze goederen beleend(6). Else/Helst Redinc moet derhalve ñ 1380 (1380 1385) zijn geboren, en haar broer Johan Redinc zal dan geboren zijn in de 1370-er jaren, waarmee aan deze generatie IX enige chronologische gestalte is gegeven. Verder valt hieruit nog te concluderen, dat Johan Redinc in 1414 moet zijn overleden, en dat hij, daar zijn bezit op zijn zwager overging, geen nakomelingen had.Johan Redinc had ook nog een tweetal broers: Frederik Rading en Arnold/Arent Rading, die Sondag Oculi (29 febr.) 1400 samen met Johan als diens broers worden genoemd onder de dienstmannen van de Utrechtse bisschop met Frederik als oudste: Frederik Rading had toen twee zoons: Johan en Arent: "Johan Rading ende Arent brueders, heren Frederijc Radings kijndere"(7). Zijn vrouw was een Mechteld(8).
En daarmee hebben we de generatie IX (en X), zoals in de tabel is gesteld, beschreven.
GENERATIE VIII.
In deze generatie is bekend: Johan Redinck, geboren omstreeks 1340, getr. 1370-1375 met Swene Arntsdr. Coerle. Hij moet zijn overleden voor 9 oktober 1395, want dan wordt zijn vrouw met twee kinderen vermeld zonder hem (zie onder generatie IX). En als zijn vrouw Swene 7 okt. 1392 met de goederen Avereng en de Scherpenborg te Geesteren onder Borculo beleend, treedt Volker Redinc (Van Der Seden) op als haar momber(9). Dit zou er op kunnen duiden, 1o dat haar man Johan Redinc naar alle waarschijnlijkheid dan reeds overleden is, en 2o dat Johan een broer Volker had. Daar Swene Coerle in 1403 door haar zoon Johan Redinc in de belening werd opgevolgd, moet zij in dat jaar zijn overleden. Volker Redinc wordt ook vermeld in ñ 1387 als bisschoppelijk ministeriaal, beleend met een rente van 11« emmer boter onder Wanneperveen(10); hij bleef dus waarschijnlijk in de voorvaderlijke streek, terwijl Johan naar Gelderland verhuisde.In deze generatie hoort ongetwijfeld ook thuis Gherd/Gerardus Rading, vermeld 1388 en 1401: 10 mei 1388 als "mester Gherd Radinc, doctoer in den gheesteliken rechte" en betrokken bij de bijlegging van een geschil tussen het klooster te Aduard en de stad Groningen (Oorkondenboek van Groningen en Drente, nr. 783), en 9 dec. 1401 als kanunnik van St. Andreas te Keulen. Aan het charter van 1388 is zijn zegel bewaard gebleven: gedeeld, links de helft van de Reding-wassenaar en rechts een halve adelaar. Uiteraard geeft dit gedeelde wapen zijn afstamming naar vader's en moeder's kant weer, zodat we staan voor de duiding van het moederlijk wapen. We zouden hier een afstamming kunnen vermoeden uit het geslacht Van Echten (adelaar). Dan is in deze generatie de hypothetische broer Volker nog beter in te voegen, want de voornaam Volker kan dan komen van Volker Van Echten als vader van hun moeder, wat ook chronologisch goed mogelijk is. Natuurlijk is er met betrekking tot Gherd Radinc ook mogelijkheid tot andere supposities, b.v. in de richting van de in de slotopmerkingen ter sprake komende Groningse tak van het geslacht Reding.
De filiatie van deze generatie - namelijk Johan en zijn broer, de stamvader van het Achterhoekse geslacht Van Eerde, als zoons van Frederik van Eerde / Rading - zal nog ter sprake komen in een toekomstig artikel.
GENERATIE VII.
Johan Redinc (Van Eerde), geb. +/- 1310, vermeld 1326 (als 'puer', dus wellicht minderjarig) - 1349 (1334 en 1337 als knape), getr. met Bertha, moet uit een relatief groot gezin stammen. Want we kennen van hem drie broers en een zuster, t.w. Arnold Redinc (vermeld 1334), Hendrik Redinc (vermeld 1334-1337), Frederik Redinc (vermeld o.a. 1334-1337) en Agnes Redinc (vermeld 1334-1337)(11).In de charters van het klooster Albergen van 1334 wordt ook zijn filiatie aangegeven: zijn moeder is Jutte, - die 21 mei 1326 wordt vermeld als echtgenote van Johan Radinc(12). (zie verder Mr. G.J. ter Kuile: Het geslacht Van Almelo in de middeleeuwen, II, in: Versl. & Meded. Overijss. Regt & Gesch., 74e stuk 1959 blz. 17 vlg.).
Zijn toenaam "Van Eerde" in het charter van 28 juni 1334 van het klooster Albergen doet vermoeden, dat Johan Redinc zijn hoofdzetel niet had in het voorvaderlijke Vollenhove, doch in Eerde bij Ommen. Dat er een binding was met Eerde, blijkt uit het feit dat zijn vader, Johan Redinc van generatie VI, 21 april 1319 de hof Hengelere in Eerde blijkt te bezitten ("casa Hengelere in villa Erde in parrochia Vmmen sita")(13).
Deze toenaam "Van Eerde" komt bij hem later ook als zelfstandige achternaam voor; zo b.v. 9 oktober 1343: Johan van Eerde als knape(14), en 30 juni 1349: Johannes de Eerde Radinc, wanneer hij met enkele anderen een leenschuld bij een jood Godschalk de Rakelinchusen blijkt te hebben(15). Het aan deze stukken uithangende zegel wijst uit, dat we hier Johan Redinc ontmoeten. Johan heeft alleen een dochter gehad: Margaretha van Eerde, die in een volgende artikel nog ter sprake zal komen.
GENERATIE VI.
De vader van generatie VII was Johan Redinc, geboren +/- 1270, vermeld 1294-1329, getr. met Jutte (Kamper schepenacten 1316-1354, nr. 263: 21 mei 1326 "Johannes Radinc miles", "Jutte nostre legitime", "nostrorum puerorum"; de zoons zijn, als pueri, dus wellicht minderjarig). Zijn filiatie blijkt uit het charter van 21 maart 1294, waar o.m. worden vermeld: Johannes Radync et Arnoldus, fratres, filii domini Frederici Radync, famuli(16), zij zijn dan dus volwassen, want geven toestemming voor een handeling hunner vader.Hij trad 18 nov. 1314 op als voogd en verwant van de kinderen van Arnold III van Almelo en Oda van Bentheim en als beheerder van het huis Almelo, en zegelde daarbij met hetzelfde zegel als zijn vader(17).
Hij was miles, ridder, en wordt in 1324-1329 genoemd als schout en rentmeester van Vollenhove. In dienst van de Utrechtse bisschop werd hij als zodanig aangesteld met ingang van 4 juli 1324 voor een periode van vier jaar en nog vermeld 18 aug. 1329. Zijn laatste rekening als rentmeester werd goedgekeurd op 21 okt. 1329, waarbij hij vermeld wordt als 'vroeger' schout en rentmeester van Vollenhove; dit is tevens de laatste vermelding van hem(18).
In de jaren rond 1325 had de bisschop een geschil met de Drenten; 24 nov. 1325 vonniste deze hen in een uitspraak te Vollenhove, waarbij o.a. "dominus Johannes Redenc" aanwezig was, en 26 mei 1328 bekrachtigden de Drenten een uitspraak in dat geschil van scheidslieden, onder wie "domi- nus Johannes Redinc miles"(19).
In deze generatie komt naast de gebroeders Johan en Arnold Redinc nog een ander tweetal broers voor: Wolter en Bartholomeus Rading, blijkens een charter van 28 okt. 1284 zoons van Bertold Rading en Aleydis(20). (Dr. F. Ketner: Oorkondenboek Utrecht, IV blz. 404, 's-Gravenhage 1954). Deze Bertold en de Frederik boven-vermeld zijn wellicht broers geweest, maar dat komt nog ter sprake bij generatie V. Wolter Rading is op een ongelukkige manier aan zijn eind gekomen: 2 okt. 1310 blijkt door een scheidsrechterlijke uitspraak van de Utrechtse bisschop, dat "Wouter Reedinc" kort tevoren door doodslag om het leven kwam. In verband met de boetedoening door moordenaars worden de kloosters tussen Node en Bodegraven genoemd; dit wijst erop, dat we bij deze episode te maken hebben met de naar Utrecht-Holland verhuisde tak (deze verhuizing komt nog ter sprake bij generatie V)(21).
GENERATIE V.
Met deze generatie zijn we aangeland bij de oudste generatie die met zekerheid tot de stamreeks van het geslacht Reding behoort (de verder teruggaande generaties hebben namelijk een hypothetisch karakter). Het gaat hier om Frederik Rading / Redinc, de bewijsbare vader van Johan Redinc en Arnold Rading (zie boven). Hij moet geboren zijn omstreeks 1235, wordt vermeld 1263-1303, en was getrouwd met een Van Almelo.Hij wordt vermeld als famulus, knape, in 1263 en 1265(22) en als miles, ridder, in 1275, 1285, 1292, 1297(23).
Dat zijn vrouw een dochter zou zijn van Hendrik I van Almelo (24), lijkt mij niet waarschijnlijk, getuige het opduiken van de voornaam Arnold bij een zoon van haar en Frederik. Dit laatste zou er m.i. eerder op wijzen, dat zij een dochter was van Arnold II van Almelo, overl. 26 febr. 1290(25), zoon van Hendrik I. Dit kan chronologisch, en anders komt de familierelatie te ver uiteen te liggen tussen Frederik's zoon Johan en Arnold III's kinderen, van wie Johan voogd en familielid was.
Het huwelijk van Frederik Rading / Redinc met een Van Almelo blijkt met zekerheid uit een oorkonde van 26 juli 1272, volgens welke "dominus Fredericus Radinc" van Arnold van Almelo zal ontvangen de overeengeko- men 130 ponden als bruidsschat voor zijn vrouw(26). In dit charter blijkt eveneens de mogelijkheid, dat Frederik's vrouw een dochter is van Arnold II van Almelo, want Arnold wordt hier vermeld met een zoon Hendrik, die volwassen is omdat hij mede zijn toestemming moet geven voor een vermogenshandeling: "de consensu ac voluntate Arnoldi, militis de Almelo, ... et Henriici filii eiusdem Ar(noldi)"; de andere zoons van Arnold waren dus kennelijk nog niet mondig. Het is aannemelijk, dat de vrouw van Frederic Redinc ongeveer van dezelfde leeftijd zal zijn geweest als haar broer Hen- drik en dat haar huwelijkssluiting op rond 1270 moet worden gesteld. Dat immers deze vrouw niet wordt genoemd in boven-bedoeld charter, is vanzelfsprekend als zij getrouwd is en bovendien, blijkens het charter, door uitkering van de bruidsschat nadrukkelijk uitgeboedeld is: haar toestemming is dan niet meer nodig.
Nu had Frederik Radinc nog een tijdgenoot: Bartold Rading. Deze moet zijn geboren omstreeks 1242, en wordt vermeld in 1278 (knape), als hij 42 morgen land onder Breukelen aan het huis der Duitse Orde bij Utrecht schenkt. Dit contact met de Duitse Orde groeide uit tot een definitieve band, want 28 okt. 1284 blijkt hij broeder dezer orde te zijn, en beloven ook zijn vrouw Aleydis en zoons Wolter en Bartholomeus het kleed dier orde te zullen aannemen en schenken daartoe bezittingen (zoon Bartholomeus is dan nog minderjarig, en, aannemende dat zoon Wolter meerderjarig was, concluderen we vader Bartold's geboortejaar op rond 1242); en tenslotte wordt Bartold nog vermeld 26 mrt 1294 als commandeur van het Duitse Huis te Zantvoort(27).
Deze Bartold Rading behoorde tot dezelfde familie, want een deel van de aan de Duitse Orde geschonken bezittingen lag in Vollenhove en omgeving, en bovendien komt de naam van Bartold's zoon Wolter herhaaldelijk voor in de voorvaderlijke familie, naar later zal blijken. Krachtens hun gelijktijdig voorkomen nemen we aan, dat Frederik Radinc en Bartold Rading broers zijn geweest.
Frederik, ridder, was mede-bezegelaar van het stadsrecht van Genemuiden; in 1275 namelijk ondertekende o.m. een "Frederick de Reding" het stadsrecht, dat door de Utrechtse bisschop aan Genemuiden werd verleend(28). Daar Bartold Rading boven-vermeld naar Utrecht-Holland verhuisde, ver van de voorvaderlijke plaats van herkomst, zie ik in deze Bartold een jongere broer. En men kan toch ook nog redelijkerwijs veronderstellen, dat een ondertekenaar van een belangrijk document als een stadsrecht niet de minst aanzienlijke, dus de jongste, vertegenwoordiger van zijn familie was.
GENERATIE IV.
Met deze generatie, en ook de verder teruggaande generaties, komen we in de situatie van de hypothetische constructie terecht.De belangrijkste vertegenwoordiger van generatie IV is Wolter Rading / Reding, geboren omstreeks 1200, vermeld 1230-1251(29). Er komen in de tabel voor deze generatie nog enkele andere namen voor (zie beneden), doch die worden in de oorkonden slecht één of tweemaal genoemd, terwijl Wolter met veel grotere frequentie en over veel langer tijdsverloop voorkomt en dus de voornaamste telg der familie in deze tijd zal zijn geweest.. Bovendien had de Bartold Rading van generatie V een oudste zoon Wolter (zoals beschreven is), zodat het voor de hand ligt, de Wolter Rading van generatie IV de grootvader te achten van de Wolter Rading van generatie VI.
In de jaren dat hij vermeld wordt, was hij ridder. Derhalve moet hij bij de eerste vermelding, 31 aug. 1230, toch tenminste omstreeks 30 jaar oud zijn geweest. Bovendien wordt zijn woonplaats vermeld: Vollenhove, in 1233 en 1234 ("Wolter Radinc / Walterus Radink de Vullenho"), zodat in elk geval zeker is, dat hij tot de hier behandelde familie behoorde.
Vermoedelijk heeft Wolter Rading twee broers gehad, en wel Pelgrim Rading, met wie hij 21 juli 1233 in ‚‚n adem wordt genoemd als getuige van bisschop Wilbrand ("Pelegrimus et Wolterus Radinc de Vullenho(30), met dezelfde woonplaats, - en Bertold Radinc, vermeld 25 aug. 1248 en 15 aug. 1251, de laatste keer samen met de onderhavige Wolter(31). Uitgaande van het feit, dat Bertold beide malen als ridder wordt vermeld, komen we tot een benaderende geboortetijd van rond 1210, zodat Wolter, Pelgrim en Bertold tijdgenoten in geboorte en leven zijn.
Met betrekking tot Bertold Rading moet nog worden opgemerkt, dat hij niet dezelfde kan zijn geweest als de Bertold Rading van generatie V. Deze laatste was namelijk in 1278 knape en dus een volle generatie jonger dan Bertold Radinc van generatie IV.
GENERATIE III.
Wanneer we in generatie III een Frederik Rading zouden aantreffen, dan kunnen we het gevoel krijgen, op de juiste weg te zijn, omdat deze dan de grootvader kan zijn van de Frederik Radinc van generatie V. Dit nu is het geval, want in de daarvoor in aanmerking komende tijd wordt een Fredericus Rading / Reding vermeld: 1218-1223. o.a. 1 jan. 1218 als voogd over de zoon van Ida, tevens een kleinzoon van weduwe Eveze van Oosterwolde, en 10 jan. 1223 met broer Walterus Rading(32).
GENERATIE II.
In de tabel van de stamreeks vermoeden we, dat hier thuishoort de Wolter Radinc, die in de jaren 1200-1220 voorkomt als getuige van de getuige van de Utrechtse bisschop(33). Alweer speculerend op grond van voornamen en chronologie, is deze constructie mogelijk; maar meer dan een mogelijkheid kunnen we niet stellen.Ditzelfde is het geval met Wolter's hypothetische broer Hugo Radincg, die 1215 en 1217 als wijlen wordt vermeld in verband met een tiende bij Vollenhove en dus op geografische gronden tot de familie moet worden gerekend.(34).
GENERATIE I.
De oudste Rading die we ontmoeten, is Wolter Rading, voorkomende in 1165-1176 als ministeriaal van de Utrechtse bisschop(35). Het is mogelijk, dat hij ook nog eens voorkomt in 1152, wanneer een Radingus, zonder verdere naamaanduiding, voorkomt als ministeriaal van de bisschop(36). We kunnen vermoeden, dat hij de stamvader van dit geslacht is.
SLOTOPMERKINGEN.
We kunnen nu ons verhaal als afgesloten beschouwen, ware het niet, dat ons een paar slotopmerkingen resten.We hebben in het voorgaande gezien, dat het geslacht Reding, dat oorspronkelijk in en om Vollenhove zijn zetel had, vertakkingen kreeg in Gelderland en Utrecht-Holland. Bovendien moet er een Groningse tak zijn geweest. We kwamen deze mogelijk al tegen in de persoon van Gherd / Gerardus Rading van generatie VIII, die oorspronkelijk (1388) in of bij de stad Groningen woonde. Als hij echter een broer was, zoals we voorzichtig veronderstelden, van Volker en Johan Redinck, was Gherd niet in Groningen autochtoon doch daar naderhand terechtgekomen, wellicht door het feit dat hij doctor in het geestelijk recht was en in Groningen emplooi vond. Er is evenwel ook een tak uit dit geslacht geweest, die langere tijd in de stad Groningen woonde, zonder dat hier evenwel een complete stamreeks met schakel naar de oorspronkelijke familie is an te tonen. De eerst-vermelde vertegenwoordiger van die tak was Rodolphus Redinc, die 8 sept. 1319 wordt genoemd als burger ("civis") in Groningen en 13 december 1329 als burgemeester aldaar(37). De dan volgende vermelding is van 17 februari 1348 van Johannis Radinc, die een stenen huis ("domus lapidea") had aan de oostzijde van de Boteringestraat naast het stenen huis van Johannes Maurissinge (een familie, die ook burgemeesters voortbracht). Deze vermelding is evenwel een restant op een perkamenten zegelstrook, zodat de oorsprong ervan ouder is(38). Heel misschien is deze Johannes Radinc dezelfde als de Johan Redinck van generatie VI, wiens moeder een Van Almelo was. De Van Almelo's namelijk hadden ook bezittingen bij Groningen (het geslacht Van Peize stamde het hen af), en dan kan Johan Redinck door zijn huwelijk bezit bij of in Groningen hebben gehad. Ook kan dan, weer misschien, Rudolf Redinc een zoon van Johannes Rading zijn geweest. Vervolgens wordt 29 nov. 1378 een Abelken Redingh vermeld, die toen een stenen huis aan de westzijde van de Herestraat verkocht(39). Abelke is dan minderjarig (hij wordt vermeld met de voormond en de voogden), dus geboren omstreeks 1353, en wordt zoon genoemd van Albert Redingh ("Abelken Albertus kinde Redinghes"), die ñ 1325 kan zijn geboren en chronologisch een zoon kan zijn van Rudolf Reding.
Verder: enkele resterende gegevens kunnen niet worden geinterpreteerd. Deze hebben betrekking op enige personen met de naam Bertoldus Redinc, uit de tabel welbekend; ze worden vermeld in het, hier voorgaande verschillende malen geciteerde, Calendarium et necrologium ecclesiae S. Plechelmi in Oldenzalia, waar sterfdata worden weergegeven in verband met memories voor de desbetreffenden, doch helaas wordt vrijwel nergens een jaartal genoemd. Wanneer dus 8 febr. en 18 mei een Bertoldus Redinc sterft, valt niet uit te maken, op welke persoon van die naam dit slaat; en ook een notitie op 8 juli "Memoria Bertoldi Redinc" blijft onduidbaar. Hoogstens kan worden geconstateerd, dat uit het verband van de overlijdensinschrijvin- gen is op te maken, dat zij betrekking hebben op personen uit een tijd na het tot stand komen van de huwelijksrelatie tussen het geslacht Reding en het geslacht Van Almelo.
Tenslotte: er is een merkwaardige coïncidentie met betrekking tot het wapen van het geslacht Reding. Recapitulerende was dit wapen als volgt: in zilver een rode liggende wassenaar. En nu is het merkwaardige dit, dat dit wapen volkomen identiek ook voorkomt bij het geslacht Sloet, dat tot in de huidige tijd is blijven voortbestaan. Waar nu had de familie Sloet haar oorsprong? In Vollenhove!, evenals de familie Reding dus(40). Weliswaar verschillen de helmtekens(41), maar dat is van ondergeschikt belang. We zouden dus tot het vermoeden kunnen komen, dat er samenhang tussen deze twee families is geweest in het verre verleden. Een vingerwijzing in die richting kan nog zijn, dat bij de oudste vertegenwoordigers van het geslacht Sloet de voornaam Johan voorkomt in een tijd dat we deze ook vinden bij het geslacht Reding (eind 13e eeuw). Als dit klopt, moet het geslacht Sloet een afsplitsing zijn van het geslacht Reding, wellicht via een jongere zoon. Doch dit alles zijn vermoedens, die door mij niet bevestigd konden worden gevonden, zodat we het hier alleen bij de vermelding laten.
Noten (genoemd door Ds. J.W. Schaap):
1. Mr. J. van Doornick, Tijdrekenkundig register op het oud-archief der provincie Overijssel, deel IV, blz. 239 en 475. 2. Zie over deze wapenkaart Bijdrage tot een Overijsselsch wapenboek in Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel, deel II, blz. 337 en vlg. 3. Enkele aanwijzingen daaromtrent in een artikel van Jhr. W.H. Beelaerts van Blokland over het geslacht Van Eerde in het maandblad De Nederlandsche leeuw 1931, blz. 133 en 134. 4. Prof. Dr. K. Doehmann, Das Totenbuch des Klosters Frenswegen; in Versl. en Med. Overijss. Regt en Gesch. 37 ste stuk (1920) blz. 48. 5. Tijdrekenkundig register Overijssel a.w. II blz. 34. 6. Sloet en van Veen, Register op de leenaktenboeken van Gelre en Zutphen, kwartier Zutphen, blz. 353. 7. J.W. Racer, Overijss. Gedenkstukken, III, 119-122. 8. Calendarium et necrologium ecclesiae S. Plechelmi in Oldenzalia; in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, 15e deel 1887 blz. 128 vlg. en 337 vlg. ("Fredericus Redinc miles et Mechtildis uxor ejus"). 9. Sloet en van Veen, Register op de leenaktenboeken van Gelre en Zutphen, kwartier Zutphen, Bijvoegsel blz. 2. 10. Mr. S. Muller Fzn., De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht II, blz. 740 (Werken Hist. Gen. Utrecht, nieuwe serie no. 54). 11. Zie noot 9 alsmede oorkonden betreffende de Commanderij van Steinfort, nrs. 5 en 6 febr. 1337, in het Rijksarchief van Overijssel. 12. Dr. Johannes A. Kossman-Putto, Kamper schepenakten 1316-1354, no. 263 (Werken, uitgegeven door de Ver. t.b.v. Overijss. Regt en Gesch.); 13. Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel VI (1882) blz. 135. 14. W.E. Smelt, het oud-archief van gemeente Zutphen, 2e st.., regest no. 116a. 15. Dr. K. Heeringa, Inventaris van het archief van het kapittel ten Dom, no. 4234. 16. Dr. F. Ketner, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht V, blz. 141, no. 2622. 17. Berkelbach v.d. Sprenkel: Register van oorkonden betreffende de bisschoppen van Utrecht, 1301-1340, no. 301 (Werken Hist. Gen. te Utrecht 3e serie no. 66). Zie ook Mr. G.J. ter Kuile: Het geslacht van Almelo in Versl. en Med. Overijss. Regt en Gesch., 74e stuk (1959), blz. 17 en vlg. 18. Berkelbach v.d. Sprenkel, a.w. no's 611, 644, 666, 709, 710, 729, 787, 857, 877, 886. Zie verder Kossmann-Putto Kamper schepenakten no's 262, 280. 19. Mr. S. Muller Fzn.: De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht I, blz. 3-7, 112-113, 136 en 206. 20. Mr. S. Muller Fzn., De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht a.w. I, 105 en 308. 21. Idem, Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht, I no. 291. 22. Dr. F. Ketner, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht III, blz. 342, 406. 23. Idem, deel IV blz. 426, V, blz. 46, 317, 349, en Mr. G.J. ter Kuile, Oorkondenboek van Overijssel II, no. 328. 24. Zie Mr. G.J. ter Kuile Jr.: Het geslacht van Almelo in de middeleeuwen II in Versl. en Med. Overijss. Regt en Gesch., 74e stuk (1959), blz. 17 vlgg. Vergelijk Ned. Leeuw 1937, kol. 345. 25. Calendarium et necrologium ecclesiae S. Plechelmi in Oldenzalia (Archief aartsbisdom Utrecht, 15e deel (1887) "Arnoldus de Almelo senior"). 26. Dr. F. Ketner, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht IV, blz. 97; 406. Mr. G.J. ter Kuile, Oorkondenboek van Overijssel II, regest no. 320. 27. Ketner, a.w. deel IV blz. 214, 404. Ter Kuile, a.w. II regest no. 386. 28. Racer, Overijss. Gedenkst. VI, 54, 55; Mr. G.J. ter Kuile, Oorkondenboek Overijssel II no. 328. 29. Dr. K. Heeringa: Oorkondenboek Sticht Utrecht, deel II, blz. 233, 280, 281, 288, 338, 385, 460, 461. Mr. G. J. ter Kuile: Oorkondenboek Overijssel, I regest no 210, II regest 216. 30. Dr. K. Heeringa: Oorkondenboek Utrecht II blz. 280-281; Mr. G.J. ter Kuile, Oorkondenboek Overijssel I regestnr. 157. 31. Mr. G.J. ter Kuile, Oorkondenboek Overijssel I, regestnr. 210, II regestnr. 216. 32. Dr. K. Heeringa: Oorkondenboek Utrecht II blz. 117, 134, 159. 33. Dr. K. Heeringa: Oorkondenboek Utrecht II blz. 9, 15, 44, 53, 55. 34. Oorkondenboek Utrecht II blz. 86, 108. 35. Oorkondenboek Utrecht I blz. 397, 434. 36. Oorkondenboek Utrecht I blz. 367. 37. Oorkondenboek Groningen & Drente, nrs. 264, 321. 38. Oorkondenboek Groningen & Drente, nrs. 406. 39. Oorkondenboek Groningen & Drente, nrs. 667. 40. Nederland's Adelsboek, 44e jaargang 1951 blz. 351 vlg.: stamreeks Sloet. 41. Zie J.B. Rietstap, Armorial general, I (Van Eerde), II (Sloet); Gouda 1884. Toevoeging:
In Ommen wordt 1556 een Jacobus Sloet vermeld en in 1557 een Johan Sloet (pastoor).
Genealogische Tabel
Uit: VMORG 81 (1966), 65-78.
Zegel van Fredericus Redinc 6 Juni 1297 (archief van het huis Almelo) (Generatie V). Dr. J.W. Berkelbach van der Sprenkel: Regesten van oorkonden betreffende de bisschoppen van Utrecht. 1301-1340: Utrecht 1937, nr. 301 18 November 1314 (b.a. 208). Johan Redinck. (Generatie VI).